Het Leven Tegemoet (1929)
Toen Geo Verbanck in 1929 het levensgroot meisjesbeeld “Vers la Vie” of “Het Leven Tegemoet” creëerde, was hij niet aan zijn proefstuk toe, hij was trouwens ook al 48 jaar.
Hoe een beeldhouwer, en dus ook hijzelf, tewerk gaat, beschrijft Geo Verbanck voor zijn medeleden van de Klasse der Schone Kunsten van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België tijdens de “Mededeling” die hij gaf op 26 november 1949 (1).
Hij vermeldde daarbij 3 essentiële stappen :
1. het opstellen in een of andere kneedbare stof van een eerste model;
2. het overbrengen van dit model in een andere meer stabiele stof, die gewoonlijk gips is;
3. het overbrengen van dit tweede model in het definitief materiaal hetzij marmer, steen, hout, ivoor, enz.
Aan deze derde stap voegde hij niet het bronsgieten toe, omdat dit niet door de kunstenaar zelf gedaan wordt, maar in een gieterij.
In 1929 creëerde Verbanck het levensgroot meisjesbeeld dat hij “Vers la Vie” noemde, in het Nederlands : “Het Leven Tegemoet”. Gaston De Knibber plaatst het in zijn bundel “Opstellen over plastische kunst”, verschenen in 1931(2), in “De Cyclus van het Leven” die Geo Verbanck vormgaf in een reeks op elkaar volgende en met elkaar nauw verbandhoudende tafereelen, die op treffende wijze “Het leven der Vrouw” moet synthetiseeren . De Knibber schrijft hierover : Geo Verbanck stelt zich met het boetseeren van deze “Cyclus” ten doel, thans niet meer zooals in zijn vroegere periode de vrouw in haar raadselachtige verschijning en in haar natuurlijke mooiheid uit te beelden, maar de vrouw met de oogen van zijn artistenziel te volgen op haar levensweg, vanaf den oogenblik dat de geheimzinnige drang naar liefde en naar wederliefde in het jeugdig hart ontwaakt, langs de wonne van den eersten liefdekus en de vrome stap der verloving, om te bloeien in het eigen huiselijk leven en zich te omhullen met de betoovering van de moederweelde, om in een laatste beeld al haar liefde en al haar pijn uit te schreien in de armen van haar sterksten stut : haar man, boven 't doodkistje dat haar kleinen lieveling bergt. Volgens De Knibber vormt “Het Leven Tegemoet” (hij noemt het “Naar het leven”) het eerste beeld van deze cyclus, en hij beschrijft het als volgt : Het jonge meisje ondergaat den geheimzinnigen trek van het bloed. Het leven met den vloed van verlokkingen wenkt haar. De tweestrijd tusschen het verlangen om kind te blijven, onschuldig in spel en in droom en de zucht naar het leven wordt op diep-kunstzinnige wijze uitgedrukt. De Knibber heeft het nergens over de stijl waarin het beeld is uitgewerkt. Toch valt het op dat het een natuurlijkheid uitstraalt en dat enkel de gelaatstrekken met de amandelvormige ogen en de in driehoeken gedrapeerde lendendoek de stilering van de art deco vertonen. Andere vrouwenbeelden uit dezelfde periode, zelfs uit de vroege jaren '20, vertonen daarentegen een overduidelijke gestileerde, bijna geometrische vormgeving. Om zijn bedoeling met zijn beeld kracht bij te zetten, heeft Verbanck hier duidelijk gezocht naar een evenwicht tussen het natuurlijke, bijna tastbare, van het prille meisjeslichaam en het gestileerde, meer afstandelijke, van de geometrische vormgeving. Deze uitwerking vertolkt perfect de “tweestrijd” waarover De Knibber het heeft.
“Het Leven Tegemoet” werd na zijn creatie in verschillende materialen gerealiseerd : marmer, hout en brons. Er werd ook eerst een buste als voorstudie gemaakt en een model op kleine schaal, beide later als zelfstandig beeld in brons gegoten. Het levensgrote beeld werd dus, zoals Verbanck het zelf beschrijft in zijn Mededeling aan de Koninklijke Vlaamse Academie, eerst in klei aangezet : zeer weinigen weten hoeveel studie en overleg er nodig zijn om een levensgroot beeld met afwijkend losse bewegingen in klei op te bouwen. Gans die zware massa moet inderdaad gedragen worden door een bewapening uit ijzer of ander materiaal, zonder dat iets daarvan zichtbaar wordt aan de oppervlakte en er de vorm stoort. Zelfs als alles goed overlegd werd, gebeurt het nog dat delen afbrokkelen en dat het beeld verminkingen ondergaat, die somtijds moeilijk kunnen hersteld worden. Bij “Het Leven Tegemoet” moest hij dus heel secuur en stielvaardig tewerk gaan om te vermijden dat de van het lichaam wijkende armen zouden afbreken. Daarna werd het in gips afgegoten. Verbanck zegt daarover : het zo bekomen beeld kan door de aard zijner bestanddelen en door het verschil van karakter tussen deze bestanddelen, niet bewaard blijven. Het dient omgezet : in de volksmond “afgegoten” of “gemouleerd”. Dit is een uiterst delikate behandeling welke uit acht of negen bewerkingen bestaat.
Het juiste aantal afgietsels in gips is ons niet bekend. Wel weten we dat één ervan in het bezit is van de schoonzuster van wijlen architect Jan-Albert De Bondt, leraar aan de Koninklijke Academie ten tijde dat ook Geo Verbanck er les gaf. Dat beeld werd door de eigenares volkomen in goudverf geschilderd. Een blank gebleven gipsen beeld heeft Verbanck ook steeds voor zichzelf gehouden en het werd na zijn overlijden in zijn erfenis opgenomen. Bij de verdeling werd het aan zijn dochter Julienne toegewezen, die op haar beurt haar erfenis verdeelde onder haar kinderen. Op die manier werd “Het Leven Tegemoet” eigendom van de heer Robert Autrique, kleinzoon van Geo Verbanck. Gedurende talrijke jaren stond het in permanente bruikleen in het “Burgcentrum” in de Burgstraat in Gent, waar een andere kleinzoon van de beeldhouwer, Wim Verbanck, in zijn grote ruimte onderdak bood aan de levensgrote beelden van zijn grootvader, die onder de kinderen en kleinkinderen waren verdeeld. In de zomer 2000 sloot het “Burgcentrum” echter definitief zijn deuren en moest het worden ontruimd. De heer Autrique haalde zijn beeld op, liet het grondig en deskundig restaureren door restaurateur Eugène Baert uit Ossendrecht (Nederland) en schonk het in juni 2001 in “permanente bruikleen” aan het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen om te worden opgesteld in het kwartier van de heer provinciegouverneur. Het beeld is op die manier als het ware “thuis gekomen”, want het Gentse provinciehuis is een creatie van architect Valentin Vaerwyck, de buurman en intieme vriend van Verbanck, én al het beeldhouwwerk aan het provinciehuis is van de hand van Verbanck.
Het gipsen beeld werd als model gebruikt voor het vervaardigen van ten minste drie exemplaren in duurzaam materiaal : één in witte marmer, één in hout en één in brons.
Het kappen van het beeld in witte marmer gebeurde eerst door de “praticien” waarover Verbanck schreef : Wil men nu dit tweede beeld overbrengen in een duurzaam materiaal, bijvoorbeeld in brons, dan stijgt dit getal tot zeker vijftien bewerkingen, waarvan ieder noodlottig kan inwerken op de oorspronkelijke vorm. Meer belangrijk is het, na te gaan wat gebeurt als naar gelang de voorafgaandelijke opvatting van de kunstenaar, het gips-model dient nagebootst of uitgevoerd in steen, hout of dergelijke stoffen meer. Deze transpositie wordt helaas maar al te dikwijls volledig overgelaten aan een werkman-beeldhouwer, gewoonlijk “praticien” genaamd. Deze oplossing kan een gewetensvol kunstenaar niet bevredigen : daarom is juist het bijwerken door de kunstenaar-zelf van het grootste belang. De praticien was dus de ambachtsman die in de ruwe steen de hoofdlijnen van het beeld kapte. In het Frans werd hij soms ook “le dégrossisseur” genoemd, hij die de steen in omvang vermindert door de meeste overtollige delen ervan weg te kappen. Deze tijdrovende voorbereiding gebeurde aan de hand van de driepuntspasser waarmee talloze punten van het gipsen beeld werden overgezet op de te bekappen steen. Wie Verbancks praticien was in 1929, is niet met absolute zekerheid te zeggen, maar wellicht ging het om Alfons Cannoot, een van zijn oud-studenten aan de Academie. Het witmarmeren beeld werd gekocht door de gegoede scheepsbevrachter Lalemant en geplaatst in de hal van zijn indrukwekkende villa van 1928 aan de Krijgslaan nr. 181 in Gent. Tijdens de Tweede Wereldoorlog (3) kwam het beeld ten val en brak een van de armen af.
Een ander beeld werd in lindenhout gekapt en bevindt zich thans in het museum Dhont-Dhaenens in Deurle.
Het beeld werd ook in brons gegoten en in het Citadelpark in Gent geplaatst. In 1997 werd het door vandalen omvergetrokken en sindsdien bevindt het zich in de depotruimten van het Museum voor Schone Kunsten.
Het sierlijke beeld heeft zijn toeschouwers nooit onberoerd gelaten. Zo schrijft Karel Verbanck, zoon van de beeldhouwer in een opstel over zijn vader (4) dat dichter Willy Marlé in juni 1943 terugkeerde uit krijgsgevangenschap en een bezoek bracht aan het atelier van Verbanck waar het beeld hem inspireerde tot het volgende gedicht :
Ontwakende Jeugd
Deed zij haar eersten stap in 't leven ?
Zoo schuchter had ze haar voet gezet
En met een opwaarts handebeven
Nog eventjes haar borst gebet.
Was zij nu die schoone maagd ?
Benauwd lachend op het leven
Die eerste stap leek haar gewaagd
Zij had nog niets aan de wereld gegeven.
Haar borsten spraken niets dan jeugd
Zij lei met schroom op één haar hand
Haar houding verried een getoomde vreugd
En verrast gleden twee vingers over haar lippe-wand.
In de lijning van haar been stak onzekerheid
Als rugwaarts schreed zij vooruit
Was zij niet te jong voor die zekerheid
Bij haar stierf nog alle geluid.
En toch had ze hoop in dit volle leven
Het was haar als een verleidelijke droom
En bij dien eersten pas vol zegen
Vroeg ze “mannen begrijp mijn schroom”.
19.06.43
1 VERBANCK G., De techniek in de beeldhouwkunst, Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone Kunsten, jaargang XI nr 3, Brussel, 1949.
2 DE KNIBBER G., Bouwers. Opstellen over plastische kunst , 1931, blz.108-109.
3 Het is niet meer duidelijk of het hier de zware beschieting van een deel van Gent in september 1944 gaat, dan wel de inslag van een V1-bom in de onmiddellijke nabijheid in januari 1945
4 VERBANCK K., Geo Verbanck, mijn vader (3), in : “Interbellum”, Bulletin van Interbellum vzw – Vereniging voor de studie van de vernieuwende creativiteit tussen de twee wereldoorlogen, jaargang 20/3, blz. 15.
© Anthony Demey, Stichting Geo Verbanck, 30.06.2001.